Ecologisch onderzoek

Ecologisch onderzoek

Veldbiologische Werken bestudeert de dynamiek van de wisselwerking tussen organismen, populaties of levensgemeenschappen (de biotische milieufactoren) en de relaties tussen organismen, populaties, levensgemeenschappen of landschappen en het niet-biologische milieu (de abiotische milieufactoren). Zowel op het niveau van de soort (autoecologisch onderzoek) als op het niveau van de levensgemeenschap en ecosysteem (synecologisch onderzoek) heeft Veldbiologische Werken veel ervaring.

Inmiddels heeft Veldbiologische Werken een brede range aan ecologische onderzoeken uitgevoerd met behulp van diverse methodieken. Maatwerk staat hierbij centraal. Zo heeft Veldbiologische Werken onderzoek gedaan naar vegetatieveranderingen in zones met uittredend percolatiewater van een vuilstort; broedvogeldichtheden langs snelwegen; effecten van gefaseerd maaibeheer; vismigratie-onderzoek bij stuwen; populatie-onderzoek boktorren bij gewijzigd bosbeheer, etc.

Benaderingen in ecologisch onderzoek

Binnen de ecologie vinden we verschillende benaderingen.

Biogeografisch onderzoek: onderzoek naar verband tussen bepaalde geografische plaatsen en het voorkomen van organismen en levensgemeenschappen. De nadruk ligt hierbij op de verspreiding van soorten in afhankelijkheid van het milieu. Onderzoek naar invasieve soorten is hiervan een voorbeeld.

Ecosysteem-/Ecosfeeronderzoek: onderzoek van de natuur als een verzameling van systemen waarbinnen stof en energie circuleren. Het onderzoek richt zich hierbij meer naar opbouw van en kringlopen binnen ecologische systemen.

Ecotooponderzoek: bij ecotooponderzoek worden landschapselementen (zowel vlak- als lijnvormig) als de kleinste, ecologisch nog onderscheidbare gebieden in een ecologisch classificatiesysteem van landschappen gezien. Het landschapselement vormt een vrij homogene, ruimtelijke gebiedseenheid. Onderzoek hiernaar richt zich op het meten en vastleggen van eigenschappen als gebiedsstructuur, functie en verandering. Als voorbeeld kan hierbij genoemd worden: onderzoek naar poelen, houtwallen, beekmeanders, wegbermen, boszomen, etc. Vanzelfsprekend wordt de natuurlijkheid van een ecotoop bepaald door de mate van beïnvloeding door de mens. Echter ook het omliggende landschap waar het ecotoop deel van uit maakt bepaald de eigenschap van dat ecotoop. Zo zijn

natuurlandschappen en cultuurlandschappen, met vele tussenvormen en verschillende gradaties van halfnatuurlijke landschappen te onderscheiden.

Vegetatiekaart

Levensgemeenschapsonderzoek: hierbij worden de onderlinge relaties tussen planten, dieren of andere organismen en het milieu of tussen organismen onderling bestudeerd. Vaak vindt dit onderzoek plaats binnen grotere eenheden. Vegetatiekundig onderzoek, oftewel onderzoek naar plantengemeenschappen is hiervan een voorbeeld. Plantengemeenschappen zijn min of meer indicatief voor bepaalde milieu-omstandigheden. Daarbij kunnen plantengemeenschappen zich volgens de vegetatiekunde, door successie, ontwikkelen naar een min of meer stabiele situatie, de climax. Natuurlijk speelt de abiotische dynamiek in een gebied een belangrijke rol bij de successie.

Biodiversiteitsonderzoek: bij biodiversiteitsonderzoek wordt met name gekeken naar de variatie aan soorten en hun verschijningsvormen als kenmerken van levensgemeenschappen en ecosystemen. De term ‘biodiversiteit’ is meer een politieke term die gebruikt wordt voor het meten en waarderen van de variatie aan soorten en hun verschijningsvormen. zo wordt ook vanuit deze term geprobeerd verbanden te vinden tussen diversiteit en menselijke milieu-invloeden. Biodiversiteit is belangrijk vanwege het grote genetische reservoir in een milieu. Ook is de intrinsieke waarde van biodiversiteit belangrijk. Zo zijn er natuurlijke ecosystemen die niet bijzonder divers zijn, maar toch belangrijk en vaak bedreigd.

Biodiversiteit wordt tegenwoordig veel gebruikt als meetinstrument en waarderingskader voor de kwaliteit van ecosystemen. Half-natuurlijke ecosystemen als polderwateren, wegbermen en dergelijke herbergen weinig soorten door isolatie, vervuiling of slecht beheer. Beheer kan er op gericht zijn de maximale biodiversiteit voor dergelijke systemen te behalen. Sommige beleidsinstrumenten hebben een zo hoog mogelijke biodiversiteit als nadrukkelijk doel, zoals bijvoorbeeld de Kaderrichtlijn Water.

Niche- en Habitat-onderzoek: Niche-onderzoek richt zich met name op de relatie van soorten tot hun omgeving. De niche vormt de plaats die een soort inneemt in een ecosysteem. Dit is te vergelijken met een rolverdeling in een film of de taak en functie van een werknemer binnen een bedrijf. De niche wordt omschreven als de biotische en abiotische voorwaarden die de soort nodig heeft om te overleven en zich voort te planten. Natuurlijk speelt ook concurrentie tussen verschillende soorten , maar ook individuen een rol. Habitatonderzoek is verwant aan Niche-onderzoek, maar hierbij wordt meer het concrete woongebied van een soort bedoeld.

Gedragsonderzoek en (eco)fysiologisch onderzoek: dit onderzoek richt zich meer op het functioneren van soorten in hun omgeving en het daarbij getoonde gedrag. Als voorbeeld kan genoemd worden het onderzoek naar foerageergedrag van wintergasten. Bijvoorbeeld de overlast van ganzen op grasland.

Populatie-onderzoek: onderzoek dat zich met name richt op factoren die aantallen en dichtheden van populaties in ruimte en tijd beïnvloeden. Bij populatie-onderzoek kunnen effecten van menselijke activiteiten worden nagegaan. Zo kunnen de effecten van verschillende beheermaatregelen op een populatie van een soort worden onderzocht. Ook kan populatie-onderzoek inzicht geven in de effecten van menselijk ingrijpen op populaties van dieren of planten en of deze effecten wel acceptabel zijn.